“Ik vond de familieopstellingen heel bijzonder en ik moet je zeggen dat ze mij al diepe inzichten hebben verschaft, waardoor ik een stuk rustiger ben.”

Muziek: vrijheid in omgaan

Over vrijheid in omgang met dingen die zich aandienen.

“Het is duidelijk dat de muziek iets met jou wil, maar wil jij ook iets met de muziek?”
Ga je dit negeren, iedere keer als het langskomt?
Of ga je er regelmatig wat mee doen, zodat jullie elkaar eigen worden?”

Mijn zoon was een jaar of 6 toen steeds meer bleek dat hij een natuurlijke aanleg voor muziek had. Het bleek uit zijn zingen en ook uit zijn handigheid om zonder enige opleiding op de piano de reclames van de televisie na te spelen. Als enthousiaste ouders deden we hem op pianoles. Dat vond hij heel leuk.
Na een tijdje werd hij boos en ongelukkig: hij kon de muziek die hij hoorde niet zomaar naspelen. Hij moest er steeds voor gaan zitten, zoeken, proberen, opnieuw. Kortom: zijn best doen.
Hij merkte dat blijven oefenen en proberen wel voorwaarde was.

Zijn leraar zei hem:
“Het is duidelijk dat de muziek iets met jou wil, maar wil jij ook iets met de muziek?”
Enkele weken later besloot hij te stoppen.

“Over Loslaten…..”

Loslaten is een belangrijke thema in veel processen. De mens hecht zich snel: aan gewoontes, vakantiebestemmingen, werk, kinderen, spullen, eten of drinken. Loslaten is een proces dat meestal ‘vanzelf’ gaat: hechten, verbinden en loslaten. Pas als loslaten niet lukt of erg pijnlijk is, wordt het een probleem. Denk aan het loslaten van een partner of relatie.

Loslaten betekent toestaan dat een beslissing definitief wordt.
Dat het nooit meer hetzelfde wordt.
Je begint opnieuw, op weg naar een onbekende toekomst.

Opgeven van vertrouwde dingen en afwijzing doen pijn.
Het begint met liefdevol kijken naar jezelf; de pijn leren ervaren als wegwijzer, een signaal dat aangeeft wat voor jou belangrijk is.
De volgende stap is beseffen dat de dingen die voor jou belangrijk zijn, niet afhankelijk zijn van de ander. Jij hebt genoeg liefde om goed in het leven te staan, met of zonder die ander. Vanuit liefde is loslaten een stuk makkelijker.
Je staat weer integer, betrokken, oprecht en liefdevol in het leven en dat biedt ruimte voor nieuwe relaties en mogelijkheden.
Of voor een doorstart, want alleen iemand die weggaat kan ook weer terugkomen.

Een oefening in loslaten, die je zelf kunt doen:

Stap 1
Maak een plek en sfeer waar jij je prettig bij voelt.
Breng je aandacht naar ‘loslaten’ en voel waar het pijn doet.

Stap 2
Voel de pijn en laat die het eigen verhaal vertellen.
Wat vertelt die pijn? Waar gaat dat over?
Gaat het over kinderlijke teleurstelling of volwassen woede?

Stap 3
Wat zit er onder? Wat mis ik werkelijk?
Wat wil ik zo graag vast houden?

Stap 4
Kan ik datgene wat zo belangrijk is voor mij, ook ervaren/doen/zijn zonder die ander?
Hoe zou dat eruit zien?

Stap 5
Groet de ander en wens hem of haar een goede reis.
Groet jezelf en bedank jezelf dat je hier even tijd voor nam.

Stap 6
Wens je zelf een goede reis.

Artikel VIVA, mei 2008, door Pieter van Loon, redactie Anne Bakker.
Pieter van Loon is relatietherapeut en begeleid menselijke processen in de breedste zin van het woord.

Opstellingen: Basis en Oorsprong

“Familieopstellingen” hebben een lange, degelijke theoretische en empirische basis.

Zoals dromen vaak het persoonlijk onbewuste van de dromer weergeven, zo geeft een familieopstelling de onbewuste kant van een familiesysteem weer.

Vanaf S. Freud houdt men zich bezig met het verhelderen van de onbewust gebleven inhouden van ons “persoonlijke” bewustzijn middels onder andere de psychoanalyse en de psychotherapie.

Waar Freud zich grotendeels beperkt heeft tot het persoonlijk onbewuste, gaat C.G. Jung verder en ontwikkelde hij het concept van het “collectieve onbewuste”, een gemeenschappelijke basis van ons bewustzijn. Verder houdt hij zich ook bezig met aspecten van ons bewustzijn, die erop wijzen, dat onze waarnemingen los staan van ruimte en tijd. Het belangrijkste concept is wat dit laatste betreft, het aanwezig zijn van “synchroniciteit”.

In de 30er en 40er jaren van de vorige eeuw ontwikkelde J. Moreno als methode het “psychodrama”, een vorm van groepspsychotherapie, waarbij elementen van het gemeenschappelijk bewuste en onbewuste een rol spelen en zichtbaar gemaakt worden. Moreno ontwikkelde ook andere ideeën zoals bijvoorbeeld het begrip “Telé”, wat staat voor een combinatie van empathie, overdracht en onbewuste communicatie tussen mensen “op afstand” in tijd en ruimte (In het Grieks betekent Telé: “ver”, “op een afstand”).

Bovengenoemde concepten en begrippen werden in de loop der jaren verder verfijnd en toegepast.

De Hongaars-Amerikaanse kinderpsychotherapeut Ivan Boszormenyi Nagy ontdekte in de 60er jaren, dat er sprake was van een transgenerationele overdracht van onopgeloste conflicten haat, wraak, geheimen enz. binnen families. Ook legde hij de nadruk op onder andere “de onverbrekelijke band tussen ouders en kinderen”.

Uiteindelijk werd één en ander ongeveer 15 jaar geleden samengevat en uitgewerkt door de Duitse psychotherapeut Bert Hellinger. Hij onderkende de werking van de dynamieken, die tot uiting komen bij onopgeloste fundamentele gezins- en familieproblemen en ontwikkelde een specifiek hierop afgestemde werkwijze, die toepasbaar blijkt bij mensen van alle leeftijden in elk werelddeel.

Het gemeenschappelijke in bovengenoemde voorbeelden is, dat er een verschuiving is opgetreden in de focus van behandeling. Aanvankelijk was het nog de ene cliënt met enkel “zijn” probleem, in de loop der jaren is met name dit aan het veranderen. Niet “de persoon” is de “unit van behandeling”, maar de focus is gericht op de set van relaties, waarvan de persoon deel van uitmaakt!!

Omdat de manier van werken door middel van familieopstellingen nog relatief weinig is onderzocht en omdat er sprake is van een aantal nieuwe gezichtspunten en inzichten binnen de psychologie, die ingrijpende gevolgen kunnen hebben hoe wij met de werkelijkheid van een cliënt omgaan, kun je zeggen, dat er sprake is van een nieuw paradigma. Dit leidt tot een aantal reacties o.a. bij wetenschappers, die door de natuurkundige / filosoof Thomas S.Kuhn omschreven zijn (The Structure of Scientific Revolutions, 1962).

Enkele vertegenwoordigers van een benadering van cliëntvragen, waarbij meer wordt uitgegaan van “levende gehelen” in plaats van “geïsoleerde delen “ zijn onder andere:

Moreno: “ensceneringen”, geen werkelijke afspiegeling. (nog voor een groot publiek) 1950

Virginia Satir: gezinstherapie met aanvankelijk zoveel mogelijk lijfelijk aanwezige familieleden, die gedurende enkele dagen met elkaar in de weer waren, later evolueerde dit tot de “gesimuleerde familie“ (1962) en “family sculptures”, waarbij er andere personen deelnamen als representant van afwezige familieleden.

Bert Hellinger, de Duitse psychotherapeut, die de laatste 20 jaar veel therapeutische concepten uit de voorgaande jaren wist te combineren en direct praktisch wist te vertalen.

Anne Ancelin Schützenberger, de emeritus hoogleraar psychologie in Nice, ruim 40 jaar ervaring met “Transgenerationele Psychologie” op basis van de uitgangspunten van Moreno.

De namen, die genoemd zijn zijn er slechts enkele, om een globale indruk te geven waar het werken met familieopstellingen mede op is gebaseerd.

Intussen ontwikkelt alles zich in sneltreinvaart verder en is het onderwerp “opstellingen” onderhevig aan enerzijds commerciële vervlakking, waarbij iedereen, die aan een paar opstellingen heeft deelgenomen, denkt dit te kunnen toepassen in zijn/haar praktijk, anderzijds is er natuurlijk ook een verdere vakinhoudelijke ontwikkeling gaande bij degenen, die een opleiding in het kunnen uitvoeren van opstellingen hebben gevolgd.

Uit: https://www.spel-leeuwarden.nl/hulpgroepfamilieopstelling.htm onder “C. Achtergrondinformatie”.
Door A.W. Assink, psycholoog van psychologenpraktijk S.P.E.L.

Als je er maar over Praat, ……

“Als je er maar over praat, is het goed”, zeggen ze.

“Over ingrijpende gebeurtenissen moet je praten. Het is gewoon niet gezond om zulke dingen op te kroppen. Dan blijven die ervaringen je achtervolgen en kun je er nooit een punt achter zetten.”
Dat is lang niet altijd waaar. Het moment waarop, de manier waarop, en de situatie waarin je over je ervaringen vertelt heeft veel invloed. Een goede coach of therapeut helpt je te kiezen op welke manier en met welke intensiteit je er aandacht aan geeft.

Pim Cuijpers, hoogleraar klinische psychologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam:
“Veel mensen hebben het idee dat het heilzaam is om te praten over nare ervaringen. Of je nou bent beroofd, een kind hebt verloren of in het dagelijks leven een hoop stress ervaart: als je er maar over praat, is het goed en kun je het verwerken”, denken ze.
Maar er zijn helemaal geen onderzoeken waaruit blijkt dat dit voor iedereen geldt. Onderzoek naar debriefing laat zelfs zien dat je maar beter niet te snel over een ingrijpende gebeurtenis kunt praten. Bij debriefing wordt een team hulpverleners afgestuurd op mensen die bijvoorbeeld een bankoverval hebben meegemaakt of getuige zijn geweest van een schietpartij. Zulke mensen worden, vlak na de gebeurtenis, aangemoedigd te vertellen wat ze hebben meegemaakt en hun emoties te uiten. Dat doet alleen meer kwaad dan goed. Mensen die zo’n debriefing krijgen, lopen namelijk een grotere kans om een posttraumatische stressstoornis te ontwikkelen.

Hoe dat precies komt, is nog onbekend. Ik vermoed dat het hem zit in de boodschap die mensen impliciet met de debriefing meekrijgen: dat ze iets verschrikkelijks hebben meegemaakt, dat ze niet zonder professionele hulp aankunnen. Daardoor zouden ze zich meer op hun nare ervaring kunnen concentreren. Maar het kan ook zijn dat met het doorpraten over de situatie de traumatische gebeurtenis als het ware wordt verlengd.
‘De meeste mensen zijn uitstekend in staat om ingrijpende gebeurtenissen op hun eigen manier en in hun eigen tempo te verwerken. Zij zoeken hulp in hun eigen omgeving, als ze dat nodig hebben, en anders niet. Dat is óók prima. Praten over traumatische ervaringen is gewoon geen wondermiddel. Er is geen enkele aanwijzing dat mensen die er niet over praten meer psychische klachten hebben dan degenen die het wel doen.
‘Des te opmerkelijker is het dat in de gezondheidszorg praten over nare ervaringen nog steeds zo’n centrale plek inneemt. Als je een methode propageert, wil je toch zeker weten dat die werkt, zou je zeggen. Van je huisarts verwacht je ook dat die iets voorschrijft waarvan het effect bewezen is. Niet dat hij iets voorschrijft omdat dat nou eenmaal altijd wordt voorgeschreven.’

Aaron Beck over Cognitieve Gedragstherapie

Aaron Beck over de ontwikkeling van de cognitieve gedragstherapie.

‘Nee, ik ben niet tegengewerkt. Wat ik deed, werd gewoon genegeerd.’ Aaron Beck zegt het zonder spijt of wrok. Hij stelt het objectief vast, zoals de 86-jarige psychotherapeut alles observeert wat om hem heen gebeurt. De grondlegger van de cognitieve gedragstherapie is een goedgemutste, nieuwsgierige en bescheiden man. Vorige week werd Beck in Amsterdam gelauwerd als erelid van de Vereniging voor Cognitieve Therapie en Gedragstherapie, vanwege zijn grote bijdrage aan de cognitieve gedragstherapie.

Mede door zijn niet aflatende wetenschappelijk onderzoek naar de behandeling van, vooral, depressie is de cognitieve gedragstherapie bij veel psychische aandoeningen de behandeling van voorkeur geworden. Een behandeling die erop is gericht mensen inzicht te laten krijgen in de gedachten die hen voortdurend ongelukkig houden. Als dat inzicht er is, kan worden geleerd die gedachten (de cognitie) in positieve zin om te buigen, zodat het ingesleten negatieve gedachtespoor wordt verlaten.

Becks leeftijd, gezondheid en jetlag laten het niet toe om een uitgebreide lezing te houden. Hij laat zich liever interviewen door een vooraanstaand lid van de vereniging. Een enkele vraag is genoeg om hem humoristisch te doen uitweiden over zijn leven en de weg die hij met de cognitieve gedragstherapie heeft gevolgd. Na afloop laat hij zich de aandacht van de jonge vrouwelijke psychologen welgevallen. Die willen maar al te graag op de foto met die aimabele, wat kromgegroeide beroemdheid met dat ouderwetse strikje om.

Zoals zo vaak ligt het begin van ook Becks professie in zijn jeugd. Zijn moeder, vrouw van een Russische immigrant, was ongelukkig en depressief in haar nieuwe vaderland en zelf ontwikkelde de jonge Aaron een enorme angst voor alles wat medisch was nadat hij door een geïnfecteerde armbreuk vaak in het ziekenhuis kwam. Hij kreeg een etherfobie.
‘Door te volharden in het wegredeneren van die angst lukte het mij mijn angst goeddeels de baas te blijven. Later ben ik geneeskunde gaan studeren, waarschijnlijk als een soort therapie tegen mijn medische fobie.’ In zijn studie, hij wilde neuroloog worden, kwam Beck in de jaren veertig in aanraking met de psychiatrie. Een gevoel van hopeloosheid overviel hem, want ernstig psychiatrische patiënten lagen te verkommeren omdat geschikte therapie ontbrak. ‘Ze werden platgespoten, kregen elektroshocks of werden zombies door de lobotomie (het lossnijden van de voorste hersenkwab)’.

Daar moet iets beters voor zijn, dacht hij. De psychoanalyse, waarbij in langdurige en frequente therapie (vijf keer per week) de vorming van de psyche in de jeugd wordt geanalyseerd, was destijds het enige alternatief. Ook Beck, inmiddels psychiater, had zich erin bekwaamd. ‘Mijn kostje was gekocht. Ik hoefde maar een paar patiënten jarenlang te behandelen en ik had voldoende inkomen om mijn gezin te kunnen onderhouden.’
Maar de psychoanalyse bevredigde Beck niet. Hij vond te weinig wetenschappelijk bewijs dat die werkte. Een onderzoeksvoorstel bracht de beroepsvereniging in rep en roer. Beck: ‘Dat ik voelde dat ik research wilde doen, vond men een teken dat er iets mis met me was. Dat de analyse van mijn eigen psyche, die elke therapeut onderging, niet goed was gegaan. Ik moest maar in heranalyse.’

Hier en nu
Naast de psychoanalyse begon Beck te experimenteren met een therapie die was gericht op het hier en nu in plaats van op de jeugd, een therapie die probeerde een praktische oplossing te vinden voor de concrete problemen van patiënten en die zich concentreerde op de gedachten die aanleiding waren voor de ongewenste emoties, gedragingen en gevoelens.
‘Het was een succes. Patiënten van wie ik dacht dat ze langdurige therapie nodig hadden, zeiden na tien, twaalf sessies: ‘Dank u wel dokter, mijn depressie is beter. Ik kan het verder wel alleen.’ Dan was ik nog niet eens aan hun persoonlijkheid toegekomen. In plaats van een zeker inkomen, vertrokken patiënten na tien sessies.’

Beck had het gevoel dat hij een belangrijke methode in handen had en ging deze onderwijzen aan de Universiteit van Pennsylvania waar hij werkte. Hij ontwikkelde een protocol voor gestandaardiseerde therapie. ‘Maar ik was er zelf ook niet zeker van en heb mijn studenten geleerd goed naar de data te kijken om bewijzen te verzamelen.’ Uiteindelijk, in de jaren zestig, werd zijn methode onderdeel van een klinische studie naar depressie, waarbij psychotherapie werd vergeleken met medicijnen Tot verrassing van de kritische onderzoekers, die wilden bewijzen dat de toen beschikbare medicijnen beter waren dan psychotherapie, bleek het tegenovergestelde waar. De belangstelling schoot omhoog. Steeds meer psychische ziektebeelden werden met cognitieve gedragstherapie onderzocht en het aantal therapeuten dat ermee werkte, nam enorm toe.

Pas in de jaren zeventig ontwikkelde Beek, op basis van het behaviorisme en conditionering, een theorie voor de werkzaamheid van zijn cognitieve gedragstherapie. ‘Inmiddels is duidelijk dat cognitieve gedragstherapie werkt bij bijna alle psychische aandoeningen: depressie, angst, agressie, persoonlijkheidsstoornissen. Ik voel me soms net een handelsreiziger in Snake Oil, Haarlemmerolie’. Maar Beck is terughoudend, want zoveel succes voor één therapie moet je wantrouwen, vindt hij. ‘Gelukkig heb ik lang kunnen zeggen dat de therapie waarschijnlijk niet werkt bij schizofrenie. Maar onlangs hebben studenten van mij laten zien dat ook schizofrenie met cognitieve gedragstherapie kan worden behandeld.’
Honderd procent succes garandeert de cognitieve gedragstherapie echter niet, evenmin als medicijnen en andere therapievormen. Depressies kunnen, afhankelijk van hun ernst, in de helft van de gevallen worden genezen en voor maximaal nog eens 30 procent sterk verminderen. Voor angststoornissen werkt cognitieve gedragstherapie, met soms ruim 90 procent genezing, het beste.
‘Voor iemand die een ernstige depressie heeft en maar gedeeltelijk geneest, wordt |iet leven misschien wel dragelijk, maar niet klachtenvrij. Daarom zoeken we nu naar aanwijzingen om te kunnen bepalen bij wie cognitieve gedragstherapie wel en bij wie deze minder of niet werkt en waar je wellicht combinaties met medicijnen moet inzetten’, zegt Beck. Nog steeds is hij betrokken bij het onderzoek aan het Beck-instituut voor Cognitieve Therapie en Research bij Philadelphia, waarvan zijn dochter Judith directeur is.

Effecten
Uit vele studies blijkt dat de effecten van psychotherapie vaak beter beklijven dan die van medicijnen. Bij depressie bijvoorbeeld, bestaat minder kans op terugval. In de periode na de psychotherapie lijkt het effect zich juist te versterken, zeker als geregeld bepaalde oefeningen worden gedaan. ‘Er is veel discussie over het versterkende effect van meditatie, zoals in het boeddhisme, op psychotherapie. Het van jezelf loskomen, vanaf een afstandje naar jezelf kijken heeft verwantschap met de cognitieve psychotherapie. Daarover heb ik in 2005 met de Dalai Lama gesproken.’ Beck vertelde His Holiness dat 80 procent van de woede die mensen voelen, niet terecht is en voortkomt uit onjuiste gedachten.
Hij verhaalde ook van een patiënt die in zak en as zat omdat de Nobelprijs aan zijn neus voorbij was gegaan. ‘Mijn werk is het belangrijkste in mijn leven, wel honderd procent’, had hij gezegd. ‘En je vrouw, je vrienden, je kinderen?’, had Beck gevraagd. Die bleken toch ook wel belangrijk. Vooral de kinderen omdat de aspirant-Nobelprijswinnaar zich schuldig voelde omdat hij zich voorgenomen had nooit zo te worden als zijn eigen vader, die vroeger nauwelijks tijd voor hem had. Uiteindelijk kwam de onderzoeker op 80 procent kinderen en 20 procent werk. ‘Waar blijft je vrouw dan?’, vroeg Beck: ‘Zo zie je dat veel gedachten niet zijn gebaseerd op de werkelijkheid. Als je dat onder ogen ziet, kun je de gevoelens die ermee samenhangen, tot de juiste proporties terugbrengen.’

Beck heeft zijn hele leven aan een therapie gewerkt, maar blijft die relativeren. ‘Er zijn ook andere psychotherapieën én medicijnen die werken’, zegt hij. ‘Misschien zullen we op grond van genetische en psychologische aspecten beter kunnen gaan bepalen welke aanpak bij iemand de meeste kans op succes biedt. Wellicht bieden combinaties van therapieën of zelfs wisselingen tussen therapievormen perspectief.
‘Het kost een leven om te bewijzen dat een psychotherapie werkt. Gelukkig ben ik jong begonnen en oud geworden.’

Overgenomen met toestemming uit De Volkskrant, juni 2007.

Systemische Opstellingen: het lichaam als metafoor

Werken met systemen, over systemische- en familieopstellingen.

In de afgelopen 15 jaar is het werken met “systemische opstellingen” ontwikkeld.

De meest bekende vorm is de familieopstelling, die nu zelfs zo gangbaar geworden is dat het RINO, het nascholings- en opleidingsinstituut voor de geestelijke gezondheidszorg, hierin scholing geeft.

In dit artikel zal ik het lichaam gebruiken als voorbeeld van een systeem. Daarna zal ik wat vertellen over de praktijk zoals die voorkomt in workshops, en over de werkzaamheid van deze methode.

Een systeem als het lichaam.

Het opstellingenwerk is gebaseerd op de gedachte dat ‘systemen’ beïnvloedbaar zijn.

Maar wat is eigenlijk een “systeem”? Wat is daar kenmerkend aan?

Ik zal een vergelijking met het lichaam maken, omdat daarin de basisprincipes kenbaar en ervaarbaar zijn.

Het lichaam bestaat uit verschillende delen die elkaar voortdurend beïnvloeden. Het streeft vanuit zichzelf naar ontspanning en balans. Dit is een innerlijke beweging.

Daarbij wordt het lichaam beïnvloed door factoren van buitenaf: het staat open voor geluk en ongeluk. Bijvoorbeeld door voeding, beweging, slaap, oefening en therapie kan het lichaam zich laten beïnvloeden.

Verstoring van het evenwicht kan meestal binnen het lichaam herstelt worden.

Een gebrek of stremming in een enkele deel kan ook gecompenseerd worden door extra belasting van een ander deel. Het spontane zoeken naar innerlijke balans leidt echter niet altijd tot de meest optimale mogelijkheid. Vaak wordt op korte termijn pijn of spanning verminderd, en ontstaan er op de langere termijn weer ‘nieuwe’ klachten.

Door iemand te laten zien, voelen en ervaren wat voor andere mogelijkheden er zijn, kan een nieuw evenwicht, een nieuwe balans gevonden worden.

Hiermee heb ik het lichaam beschreven als een open systeem, net als een gezin, familie of organisatie. Er is een onderlinge samenhang van de verschillende delen; het geheel zoekt steeds naar ontspanning en balans; de samenhang is beïnvloedbaar van binnenuit en van buitenaf.

Opmerkelijk is ook dat, zoals in veel systemen, we ons veelal onbewust zijn van de factoren en oorzaken die het geheel beïnvloeden: we weten het gewoon niet. Zolang het ‘werkt’ staan we er niet bij stil. Dan herkennen of erkennen we ook nauwelijks de enorme kracht en flexibiliteit waarmee het hele systeem iedere dag en iedere nacht ons draagt en doet bestaan. Pas als we gedwongen worden tot ‘stilstand’ gaan we er aandacht aan besteden.

Pas dan krijgen we aandacht voor de regels en wetmatigheden waaraan ons lichaam en haar functioneren ondergeschikt is. Er is werkelijk een ordening waaraan ons lichaam haar functioneren ontleent. Van waaruit iedere beweging begonnen, ingezet kan worden, en waarvan de uitkomst uiteindelijk ook weer afhankelijk is. Tegen de wetmatigheden of regels ingaan leidt op zijn minst tot stijve spieren en pijnlijke gewrichten.

De familie als beïnvloedbaar systeem.

Ook een gezin of familie vormt een open systeem. Ook daarin bestaat een onderlinge samenhang van de leden, er is een ordening en er zijn wetmatigheden. Het systeem is krachtig en flexibel, het geheel is beïnvloedbaar van binnenuit en van buitenaf. Er komen ontwikkelingen, aanpassingen en verstoringen voor en ook daar leidt het zoeken naar evenwicht niet altijd tot de meest optimale oplossing. Individuele leden van het systeem ervaren dan een ‘individueel’ probleem, dat voortkomt uit de familie- of gezinssituatie.

Toch heeft het systeem of een deel daarvan die bepaalde oplossing gekozen. De houding of het gedrag heeft dus een functie gehad en heeft die mogelijk nog steeds.

In de workshops familie opstellingen die ik begeleid brengen de deelnemers zeer verschillende persoonlijke vragen in. Geregeld zijn het vragen die raken aan de eigen identiteit en de eigen positie binnen relaties, soms ook gaat het over fysieke gezondheid.

Enkele voorbeelden:

Mijn baas is echt iedere keer boos op mij en op mij alleen
Ik wil wel een kind, maar zwanger worden lukt niet, dat lijkt me eigenlijk ook niks
Ik heb geen eigen plek in ons gezin
Ik ben bezig een eigen bedrijf op te zetten, maar het lijkt net alsof ik het steeds zo aanpak dat het niet kan lukken.
Mijn vriendinnen lopen altijd weg.
Ik wordt zo moe van mezelf, ik werk keihard om erkenning te krijgen, maar het is nooit genoeg, ik begin meteen weer aan iets anders.

Naar deze vragen luister ik en kijk ik vanuit het perspectief van het hele systeem.

Wie of wat ontbreekt er?
Zijn er ingrijpende (feitelijke) gebeurtenissen geweest die hiermee verband kunnen houden?
Welke personen hebben grote invloed gehad op de totstandkoming van deze situatie?
Waar is tegen de wetmatigheden ingegaan?
Is dat nog nodig, of is er een andere verhouding mogelijk?
Kan ik het zichtbaar laten worden?
Op een manier waarbij het direct te ervaren is?
Kan ik dat doen zonder het systeem opnieuw te bruuskeren of op een andere wijze te beschadigen of forceren?

Vandaar uit zoek ik naar mogelijke oplossingen die beantwoorden aan de vraag van de cliënt.

Wat gebeurt er in de praktijk?

Systemische opstellingen is een werkvorm; een benadering.

Ik werk er vooral mee in groepen, maar ook individueel.

Zoals het gaat in een workshop:

De cliënt komt naast mij zitten en geeft aan welke vraag of welk thema voor hem of haar speelt. Ik stel enkele vragen om tot focus en verheldering te komen. Tegelijkertijd maak ik verschillende hypothese aan over wat er aan de hand zou kunnen zijn.

De cliënt vraagt enkele collega-deelnemers om als ‘representant’ op te treden voor leden van de oorspronkelijke familie.

In een eenvoudige vorm vraagt de cliënt aan drie van de aanwezigen om ieder iemand uit zijn of haar familiesysteem te vertegenwoordigen, bijvoorbeeld iemand de cliënt zelf, iemand voor diens vader, iemand voor diens moeder.

Vervolgens stelt de cliënt deze representanten ieder op een eigen plaats in de ruimte. De cliënt gaat zitten en kan toekijken.

Als begeleider kijk ik naar de interactie binnen het systeem en zoek ik vanuit de hypotheses naar een diagnose. Ik streef ernaar de interactie eenvoudiger, vloeibaarder te maken. Dit wordt zichtbaar en ervaarbaar door het verplaatsen van de representanten en de verschuivingen in fysieke of emotionele ervaring die ontstaan.

Soms wordt de cliënt ontroerd door de emoties die zichtbaar worden. Doordat de cliënt buiten de interactie zit en kan toekijken, raakt hij of zij niet geheel geïdentificeerd met de gebeurtenissen. De ogen blijven open, de cliënt kan de situatie en de (potentiële) ontwikkeling blijven aanzien. Tijdens het proces wordt verlies verwerkt en ontstaat een nieuw beeld van de eigen situatie.

Een enkele opstelling duurt ongeveer een uur. Het is voor alle betrokkenen steeds weer een intense ervaring.

Is het nieuw?

In de psychologie is het werken met systemen of gezinnen niet nieuw. De ‘systeemtherapie’ is in de jaren ’70 ontwikkeld om met gezinnen (systeem) te werken. Daarin bezoeken alle gezinsleden geregeld samen de psycholoog of psychotherapeut, waardoor deze de onderlinge verhoudingen kan bekijken en behandelen. Bij deze ‘systeemtherapie’ grijpt een therapeut daadwerkelijk bij het systeem in, vaak ook over een langere periode.

Bij ‘systemische opstellingen’ gebeurt dat niet. Het is geen doorlopende reeks van therapeutische interventies. De begeleider schept eenmalig de mogelijkheid voor de cliënt om het eigen systeem en de eigen positie op een andere manier te ervaren, er een ander beeld van te krijgen. Dat nieuwe beeld heeft ‘tijd van werken’ nodig.

Volgens velen wordt hiermee direct het gehele systeem beïnvloed. Of dat werkelijk zo is, werd nog niet bewezen. Voor hen die vertrouwd zijn met de kwantumpsychologie, met de werking van rituelen of met sjamanisme is er vaak geen twijfel over. Voor mij persoonlijk is het steeds weer een verrassing als cliënten daarover vertellen.

Wat is het voordeel?

Een enkele opstelling duurt een uur en kan effectiever zijn dan jaren therapie.

Wat dat betreft is er goede reden om eens de gok te wagen.

De kwaliteit, kennis en ervaring, van de begeleider is belangrijk voor het resultaat. Doordat opstellingen een snelle en hoge vlucht genomen hebben zijn er velen die dit ook in hun “aanbod” opnemen. Eigenlijk meen ik dat je van een begeleider mag verwachten dat zij of hij zelf persoonlijke ervaring heeft met de gehele cyclus van het leven. Daarmee bedoel ik: kind zijn, opgroeien, partner vinden, gezin stichten, eigen kinderen opvoeden, je verhouden met het ouder worden, eventueel sterven van de eigen ouders. Kortom ervaren wat het is om als mens en individu temidden van meerdere generaties vorm te geven aan een eigen leven.

Daarbij is het zinvol om te kijken of een begeleider al wat langer meeloopt in de individuele hulpverlening en waar en hoe lang deze is opgeleid voor deze specifieke werkvorm.

Het kan helpen om eens te kijken op de website van de stichting Systemische Opstellingen Nederlands Taalgebied: SONT. Dat is nog geen werkelijke beroepsvereniging, het is wel de enige koepelorganisatie in Nederland die zich daartoe inzet.

Hoewel familieopstellingen de meest bekende vorm van het werken met opstellingen (ook wel constellaties) is, is het zeker niet de enige vorm. Bij organisatieopstellingen wordt gewerkt met de verschillende delen van de organisatie. Een carrière- of loopbaanopstelling is een andere vorm van dezelfde methodiek, evenals gezondheidsopstellingen of landen- of structuuropstellingen. Bij structuuropstellingen wordt gewerkt met meer abstracte begrippen als bijvoorbeeld: geloof, hoop en liefde; of moederschap, werk en vrijheid.

Pieter van Loon (Den Haag 1955) sinds 1974 gevestigd in Amsterdam, volgde onder andere de opleiding tot psychosynthese-therapeut en een jaartraining in het werken met systemische opstellingen. Sinds 2003 gebruikt hij deze benadering in workshops en binnen individuele begeleiding. Daarnaast geeft hij een leertraject van 7 avonden over het werken met opstellingen.

Dit is een bewerkte versie van het artikel “Opstellingen: het lichaam als metafoor”, dat verscheen in het vakblad van de Nederlandse Feldenkraisvereniging, editie 7, najaar 2006.

Psychosynthese: Werkzaamheid en Zingeving

“Jullie moeten werken aan het verhaal van de werkzaamheid, met de nadruk op zingeving”.

Sjoerd Munnik is klinisch psycholoog en psychotherapeut bij de Stichting GGzE, een tweedelijnsvoorziening. Hij werkt bij de afdeling Volwassenenzorg, vnl. met mensen met persoonlijkheidsproblematiek en traumagerelateerde klachten.
Sjoerd studeerde in ’73 af als klinisch psycholoog aan de VU. Gedurende zijn loopbaan heeft Sjoerd zich verder geschoold als Rogeriaans psychotherapeut. Naast zijn werk is Sjoerd supervisor bij de opleiding van de Vereniging voor Cliëntgerichte Psychotherapie en gastdocent bij het Instituut voor Psychosynthese.

De eerste vraag is natuurlijk: hoe ben je als regulier psycholoog bij psychosynthese terecht gekomen?
Sjoerd: “De man van Ingrid van Beek (directeur Instituut voor Psychosynthese) is een collega van mij, hier bij de GGzE. En ze kwamen bij mij terecht omdat ik ook supervisor ben bij de Verenging voor Cliëntgerichte Psychotherapie. In eerste instantie, ongeveer vier jaar geleden, viel ik in voor een gastdocent die verhinderd was. Maar ik ben gebleven als gastdocent. Vorig jaar viel ik in als examinator, maar dit jaar was ik weer gastdocent.”

Wist je iets van psychosynthese?
Sjoerd: “Ik ben er de eerste keer vrij blanco in gegaan. Ik wist iets van Psychosynthese vanuit mijn studie, maar heb me er toen niet echt in verdiept. Volgens Ingrid was dat ook niet nodig, ze had het liever niet, ik werd juist gevraagd te komen met de blik van de buitenstaander. Ik had wel wat wilde verhalen gehoord, over de intensiteit van de opleiding. En ik wist dat het studenten waren die vanuit eigen moeilijkheden en grenzen affiniteit krijgen met de kijk op het leven en de begeleiding van anderen.”

Hoe was je eerste indruk?
Sjoerd: “Ik voelde me er de eerste keer wat onwennig, er werd me gevraagd buitenstaander te zijn maar heb je dan wel het recht er iets over te zeggen? Maar volgens Ingrid was dat geen probleem, ze zei dat de studenten hebben geleerd daarmee om te gaan. En dat viel me ook erg op: de studenten zijn ontvankelijk, ze zijn getraind in het verwerken van informatie die niet in het eigen paradigma past. Ik zag vaardigheid in het opnemen van informatie, het nieuwsgierig zijn naar andere boodschappen. Als het ontregelend werkt, hoort het bij het leerproces. Ik vind het verrassend dat een opleiding deze vaardigheid traint, dat nodig vindt. En deze basishouding heb ik elk jaar bij de studenten gezien en gemerkt.”

Na wat je gezien en gehoord hebt, zou je zeggen dat psychosynthese ook een paradigma is?
Sjoerd: “Ik vind van wel. Psychosynthese is een leer, een systeem, met een eigen interventierepertoire, met eigen techniek en methodiek. Ik zie ook overeenkomsten met bijv. de cliëntgerichte therapie. In het werken met delen, bij de visualisaties. Ook bij het aspect zingeving, al werken wij niet tot op het niveau van de ziel.
Ik zie ook verschillen. Bij jullie gaat het meer over zingeving en daarin speelt de ontmoeting meer, jullie werken meer vanuit een gelijkwaardige relatie. In die zin vind ik bij psychosynthese de term ‘begeleider’ meer kloppen dan ‘behandelaar’. Wat me ook opvalt is dat in de rollenspelen die ik zie, de pathologie die naar voren komt best fors is. Dan vraag ik me wel eens af: hebben jullie in de gaten hoezeer de pathologie doorwerkt, zijn de middelen van psychosynthese wel toereikend? Het appèl dat een cliënt doet vanuit zijn psychologische structuur, hoe dat interactioneel bij jou aankomt, het contact bepaalt. Is het middel dat jullie bieden wel genoeg voor de cliënt, om zich met zijn pathologie te verhouden? Als iemand heel somber is, moet je bijvoorbeeld uit de relatie op dat moment kunnen stappen en bezien of de cliënt wel ontvankelijk is om de crisis als kans te zien. Nu we het er zo over hebben, ik zou wel met jullie mee willen denken hierover. Wat doe je als het stagneert tussen jou en de cliënt, wat mogelijk met de pathologie te maken heeft? Hoe signaleer je dat, het ligt niet aan jou of aan de cliënt, maar hoe constateer je dat het niet werkt?”

Binnen de geestelijke gezondheidszorg worden we snel geschaard onder de alternatieve zorg. Jij hebt iets meer gezien van onze manier van werken, zeker ook bij de eindpresentaties die je als examinator gezien hebt. Hoe kijk jij daar tegenaan?
Sjoerd: “Ik vind het niet vallen onder alternatieve zorg. Psychosynthese is een uitgebreid stelsel van opvattingen over de mens. Het is inzichtelijk, bespreekbaar, ontwikkelbaar en beredeneerd. Wat ik dan jammer vind is dat bijvoorbeeld de studiegids zo vaag geschreven is. Dat stelde me teleur; daarmee jaag je jezelf volgens mij de alternatieve hoek in. Terwijl ik dat vage in de output, de eindpresentaties bijvoorbeeld, helemaal niet terug zie. Die zijn krachtiger, helderder. De studiegids kan nuchterder, zakelijker en kan dan professioneler overkomen.”

Ook door de regelgeving en de moeite Psychosynthese vergoed te krijgen komen we in het alternatieve circuit terecht. Hoe zouden we psychosynthese beter aan de wereld kunnen ‘verkopen’?
Sjoerd: “Bij het meedoen met de grote wereld is er altijd het gevaar van compromissen en het verliezen van de kern, daar moet je op blijven letten. Maar er is denk ik wetenschappelijk onderzoek nodig over de werkzaamheid en de aantoonbaarheid. Bij de cliëntgerichte therapie hebben we hetzelfde probleem gehad. In Duitsland zijn we zelfs een tijd uit de vergoedingsregeling gewerkt omdat we niet konden aantonen dat het werkt. Dus je moet de werking aan kunnen tonen. Gezien de rijkdom aan visie is dat zeker te onderzoeken. Met minder wolligheid en zonder de ziel eruit te willen halen natuurlijk. In de cliëntgerichte therapie is deze zelfde slag gemaakt, de werkzaamheid is onderzocht en bewezen zonder de relatie aan te tasten. Onder andere prof. Trijsburg* heeft onderzoek naar de werkzaamheid van therapie gedaan. Er is onderzoek gedaan naar de therapeutische relatie en daar is ook uit gebleken: hoe beter de relatie, hoe meer effect de therapie heeft.

Daarnaast denk ik dat Psychosynthese zich inhoudelijk meer moet profileren met zingeving als werkgebied. Er is veel te doen rond zingeving, vastgelopen zingeving eigenlijk, en daar heeft Psychosynthese een visie op. Je zou beter kunnen beschrijven wat je doet. Over de hulpmiddelen die jullie hebben om ervaringen te integreren, ambities waar te maken, zingeving vlot te trekken. Over jullie werkwijze waardoor de ondraaglijkheid van het bestaan dragelijk wordt. Kortom: je zou moeten werken aan het verhaal van de werkzaamheid, met de nadruk op zingeving. En het zielsniveau neem je erin mee zonder het expliciet te noemen.
En verder denk ik wel eens: niet iedereen hoeft er toch zijn beroep van te maken? Ik heb een vak, jullie leren mens-zijn. Natuurlijk, sommigen oefenen een vak uit. Maar anderen komen zó uit de verwonding dat ik wel eens denk: herstel eerst eens, geniet ervan dat je er weer bent, wees een goed mens en lééf het gedachtegoed. Dat is ook een product van de opleiding, dat gaat eigenlijk meer over het zielsniveau.”

* Prof.dr. R.W. Trijsburg, hoogleraar Medische Psychologie en Psychotherapie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam

Overgenomen uit:
Transcript 2, 2007. Veronic Peijnenburg voor de Vereniging Psychosynthesetherapie Nederland in gesprek met Sjoerd Munnik, gastdocent aan het Instituut voor Psychosynthese.

Psychosynthese: Het leven begrijpen en vertrouwen

Psychosynthese is een manier om ons leven te begrijpen, om ons te helpen onszelf te leren kennen en te vertrouwen op de eigen groei- en ontwikkelingsprocessen. De grondlegger was de Italiaanse psychiater Roberto Assagioli (1888 – 1974). Zijn gedachtegoed en de praktische toepassingsmogelijkheden daarvan worden sindsdien verder ontwikkeld. Psychosynthese is meer dan alleen een vorm van begeleiding en therapie; ze wordt ook toegepast in het onderwijs, de gezondheidszorg en het bedrijfsleven.

In de visie op de mens en de wereld wordt in de psychosynthese de nadruk gelegd op de natuurlijke drang van mensen naar zelfverwerkelijking. Volgens de psychosynthese zijn we allen een zelf of ziel, bezig om op allerlei manieren uitdrukking te geven aan wie we in diepste wezen zijn. Er is richting in het leven, ook als we ons daar niet van bewust zijn en ook al lijkt het leven soms richtingloos. Psychosynthese kent daarbij een centrale plaats toe aan de wil als sturend mechanisme: een richtinggever, die ook werkzaam is zonder dat we dat in de gaten hebben.
De wil is daarbij minstens zo gevoelig voor wat we ons over het leven en onszelf verbeelden als voor de krachtsinspanningen en het doorzettingsvermogen, waarmee hij doorgaans wat eenzijdig wordt geassocieerd. Uitbreiding van het zelfbewustzijn en zelfkennis kunnen middelen zijn om aan het proces van richting en zelfverwerkelijking mee te werken en vormen dan ook doelstellingen van de therapie.

Psychosynthese wil daarbij het persoonlijke overstijgen. Ze beschouwt de mens niet alleen als een biologisch, sexueel, psychologisch en sociaal wezen, maar ook als verbonden met de evolutie en met de hele natuur. De mens is ook een spiritueel wezen, zoekend naar betekenis en zijn plek in een groter geheel. Om deze redenen wordt psychosynthese ook wel een transpersoonlijke psychologie genoemd.

Problemen die we in ons leven tegenkomen en die ons doen besluiten in therapie te gaan, worden op basis van deze visie gezien als obstakels. De ervaring daarvan is vaak zeer lastig en pijnlijk, en tegelijkertijd dragen ze ook een mogelijkheid in zich tot groei en meer bewustzijn over onszelf en onze omgeving. We kunnen ons bij problemen afvragen waartoe ze op ons pad komen, wat ze van ons verlangen en welke nieuwe expressiemogelijkheden we dan gaan zien. Op die manier brengen onze problemen ons tot bewustwording van wat eerst onbewust was en kunnen we gaan zien dat we meer zijn dan we dachten wie we waren.

Dit bewustwordingsproces, dat psychosynthese beoogt en dat genezing kan bewerkstelligen, is een zowel vreugdevol als pijnlijk proces. In het onbewuste bevinden zich namelijk zowel de mogelijkheden tot groei als de kwetsuren die we in een recent of verder verleden hebben opgelopen. Het is echter in dit contact met het onbewuste dat we meer en meer gaan weten wie we eigenlijk zijn en wat de richting in ons leven is. Het ruimere bewustzijn van onszelf en onze omgeving heeft verder een groter besef van (keuze)vrijheid tot gevolg.

Bron: Bewerking van website artikel van de Vereniging Psychosynthese therapie Nederland.

Over beslissen en over denken

Gewone beslissingen moet je goed overdenken.
Complexe beslissingen juist niet.

Of je nu de aanschaf van een nieuwe auto overweegt, moet kiezen tussen twee banen of je afvraagt op welke school je kinderen het beste af zijn: je moet de tijd nemen om alles af te wegen. Alleen op die manier kun je tot een goede keuze komen.
Ap Dijksterhuis, hoogleraar sociale psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen:
‘Een jaar of acht geleden moest ik in vijf minuten over de koop van een nieuw appartement beslissen. Heel stressvol, want er was een hoop geld mee gemoeid. Maar ik zei ja, zelfs zonder dat ik de badkamer had gezien. Het pakte gelukkig goed uit, maar ik dacht wel: er zijn vast betere manieren om een keuze te maken. Zo ben ik onderzoek gaan doen naar het nemen van beslissingen.

Dan laten we proefpersonen bijvoorbeeld uit vier auto’s kiezen. De eigenschappen van deze auto’s staan allemaal op papier, en dat wordt de deelnemers voorgelegd. Vervolgens krijgt de eerste groep de opdracht om de informatie een tijdje te overwegen en daarna tot een keuze te komen.
‘De groepen twee en drie mogen juist niets overdenken. Zij worden afgeleid met een taakje en moeten daarna hun voorkeur voor een auto uitspreken. Maar terwijl de deelnemers van groep twee weten dat ze na dat klusje een keuze moeten maken, weet groep drie dat niet. En wat zie je dan? De proefpersonen uit de eerste groep nemen de slechtste beslissing, die uit de tweede groep de beste. Blijkbaar is het effectiever om, terwijl je met heel andere dingen bezig bent, onbewust alles af te wegen dan om dat bewust te doen, óf helemaal niet, zoals in groep drie.

‘Deze bevinding druist in tegen de intuïtie. Bij complexe beslissingen, zoals het kopen van een computer of het kiezen van een studie, zijn mensen juist geneigd alle opties uitvoerig te overdenken, de plussen en de minnen op een rij te zetten en dan pas de knoop door te hakken. Maar precies dat wikken en wegen leidt tot verkeerde beslissingen. Je kunt beter even afstand nemen en dan een keuze maken. Je neemt dan geheid een betere beslissing, en je bent bovendien meer in je nopjes met je keuze.
‘Je doet er dus goed aan bij ingewikkelde keuzes je onbewuste een woordje mee te laten spreken. Dat komt doordat je hersenen gewoon niet alle keuzemogelijkheden kunnen bevatten. Als je een huis wilt kopen, blijft je aandacht al gauw hangen bij die kenmerken die je goed onder woorden kunt brengen. Eigenschappen die wat lastiger uit te leggen zijn, bijvoorbeeld of je je in zo’n huis wel goed voelt, daaraan denk je niet, terwijl die wel mede bepalen hoe gelukkig je met je keuze bent. Laat je de boel een tijdje bezinken, dan weeg je dat soort moeilijk grijpbare argumenten onbewust wél mee. Je boort dan kennis aan die je in de loop van je leven hebt verzameld en die ergens in je hersenen verstopt zit. Dat helpt om een goede beslissing te kunnen nemen.

‘Op de afdeling waar ik werk, passen we dit soort bevindingen intussen zelf toe. Sollicitanten bespreken wij niet na; we laten de gesprekken bezinken en nemen vier dagen later een beslissing. Dat kan in een paar seconden gebeurd zijn, want vaak denken we er allemaal hetzelfde over. Zonder dat we van elkaar precies weten waarom.
‘Overigens moet je alleen bij complexe beslissingen zo te werk gaan. Voor de aanschaf van een kaasschaaf of een spijkerbroek kun je beter wel even goed nadenken, want bij simpele keuzes geeft dat juist het beste resultaat.’

Kopie van volkskrant mei 2008.

After the ecstasy, the laundry.

After the ecstasy, the laundry.
Jack Kornfield: After the Ecstasy, the Laundry,

What is it that draws a person to spiritual life? From as far back as we can remember, we can each sense a mystery in being alive. When we are present with an infant in the first moments after birth, or when the death of a loved one brushes close to us, the mystery becomes tangible. It is there when we witness a radiant sunset or find a moment’s silent stillness in the flowing seasons of our days.Connecting to the sacred is per-haps our deepest need and longing.

Awakening calls to us in a thousand ways. As the poet Rumi sings, “Grapes want to turn to wine.” There is a pull to wholeness, to being fully alive, even when we have forgotten. The Hindus tell us that the child in the womb sings, “Do not let me forget who I am,” but that the song after birth becomes, Oh, I have forgotten already.”

Still, as surely as there is a voyage away, there is a journey home.

Throughout the world we find stories of this journey, images of the longing to awaken, the steps along the path that we all follow, the voices that call, the intensity of the initiation we may meet, the courage we need. At the heart of each is the original sincerity of the seeker, who must honestly admit how small is our knowledge of the universe, how great the unknown.

The honesty the spiritual quest requires of us is addressed in the Russian initiation tales about Baba Yaga. Baba Yaga is an old woman with a wild, haglike visage who stirs her pot and knows all things. She lives deep in the forest. When we seek her out we are frightened, for she requires us to go into the dark, to ask dangerous questions, to step outside the world of logic and comfort.

When the first young seeker comes quaking up to the door of her hut, Baba Yaga demands, “Are you on your own errand or are you sent by another?” The young man, encouraged in his quest by his family, answers, “I am sent by my father.” Baba Yaga promptly throws him into the pot and cooks him. The next to attempt this quest, a young woman, sees the smoldering fire and hears the cackle of Baba Yaga. Baba Yaga again demands, “Are you on your own errand or are you sent by another?” This young woman has been pulled to the woods alone to seek what she can find there. “I am on my own errand,” she replies. Baba Yaga throws her in the pot and cooks her too.

Later a third visitor, again a young woman, deeply confused by the world, comes to Baba Yaga’s house far into the forest. She sees the smoke and knows it is dangerous. Baba Yaga confronts her, “Are you on your own errand, or are you sent by another?” This young woman answers truthfully. “In large part I’m on my own errand, but in large part I also come because of others. And in large part I have come because you are here, and because of the forest, and something I have forgotten, and in large part I know not why I come.” Baba Yaga regards her for a moment and says, “You’ll do,” and shows her into the hut.

Into the Woods

We don’t know all the reasons that propel us on a spiritual journey, but somehow our life compels us to go. Something in us knows that we are not just here to toil at our work. There is a mysterious pull to remember. What takes us out of our homes and into the dark of Baba Yaga’s forest can be a combination of events. It can be a longing from childhood, or an “accidental” encounter with a spiritual book or figure. Sometimes something in us awakens when we travel to a foreign culture and the exotic world of new rhythms, fragrances, colors, and activity catapults us out of our usual sense of reality. Sometimes it is as simple as walking in the blue-green mountains or hearing choral music so beautiful it seems inspired bythe gods. Sometimes it is that mysterious transformation when we attend at the bedside of the dying and a “person” vanishes from existence, leaving only a lifeless sack of flesh awaiting burial. A thousand gates open to the spirit. Whether in the brilliance of beauty or the dark woods of confusion and sorrow, a force as sure as gravity brings us back to our heart. It happens to every one of us.

The Messengers of Suffering

The most frequent entryway to the sacred is our own suffering and dissatisfaction. Countless spiritual journeys have begun in an encounter with the difficulties of life. For Western masters, suffering in early family life is a common start: alcoholic or abusive parents, grave family illness, loss of a loved relative, or cold absentee parents and warring family members all recur in many of their stories. For one wise and respected meditation master it started with isolation and disconnection.

When I was a child, our family life had so much unhappiness. Everyone was yelling and I felt I didn’t belong there. I felt like an alien. Then, about age nine I became really interested in flying saucers. For years at night I would fantasize that a UFO was going to pick me up, that I would be abducted and taken back to another planet. I really wanted that to escape from my alienation and loneliness. I guess that was the beginning of my four decades of spiritual search.

We all know how much the heart longs for spiritual sustenance in times of difficulty. “Honor this longing,” says Rumi. “Those that make you return, for whatever reason, to the spirit, be grateful to them. Worry about the others, who give you delicious comfort that keeps you from prayer.”

For another spiritual teacher, physician, and healer, thirty years of inner work also began with family sorrows.
My parents fought terribly and then divorced quite violently when I was young. I was sent to an awful boarding school. My family life was so painful, it left me lonely, filled with grief, restlessness, and discontent with everything. I didn’t know how to live.

One day I saw a man in orange robes and shaved head chanting “Hare Krishna” on the steps of the square. I naively thought he was some wise Indian saint. He told me about karma, reincanation, meditation, and the possibility of freedom. It rang true in my whole boyd. I was so excited, I phoned my mother and said, “I’m leaving school. I want to be a Hare Krishna monk.” She became quite hysterical, so we compromised to where I would learn meditation. That opened me to another world. I learned to let go of my past and to have compassion for myself. Meditation saved my life.

Crisis is an invitation to the spirit not only in childhood, but whenever our life passes through suffering. For many masters, the gateway to the spiritual opened when loss or desperation, suffering, or confusion drove them to look for solace of the heart, for a hidden wholeness. (Continued)

“Ware visie is het vermogen het onzichtbare waar te nemen.” (J. Swift)